Dagboek van een opperrabbijn 18 augustus 2020. Er is zoveel dat ik niet begrijp…

Mijn schoolvriendje van de lagere school die ik een paar maanden geleden na bijna zestig jaar weer heb ontmoet, plaatste een kritische opmerking. Hij kreeg het gevoel dat ik hem benaderde als rabbijn en niet als vriendje. En die opmerking zette mij aan het denken over de vraag: Wie ben ik? En alras kwam ik tot de conclusie dat ik ook in het privéleven rabbijn ben en dat rabbijn ook mijn privéleven is. Recentelijk maakte een collega van mij verschil tussen zijn persoonlijke mening en zijn rabbinale visie. Dat onderscheid werd niet echt geaccepteerd. Neem bijvoorbeeld de professionele entourage van het Sinai Centrum, waarin ik meer dan 40 jaar mocht werken. Voor iedereen was het duidelijk dat een psychiater soms geen dienst heeft. Dan was hij gewoonweg niet bereikbaar, ook niet voor een spoedgeval, want hij heeft vrij. Maar van mij werd 24/7 verwacht, want een rabbijn heeft geen baan. Een baan zit gekoppeld aan een dienst. Je werkt van 9:00 – 17:00 uur en uiteraard heb je een vijfdaagse werkweek, dat is algemeen aanvaard. Maar een rabbijn hoort er altijd te zijn, ook buiten diensttijd. De reden: hij heeft geen dienst, want hij heeft geen baan. Voor mijn gevoel ben ik werkeloos en word ik door de gemeenschap onderhouden. Vandaar ook dat er voor mij geen verschil bestaat tussen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd. Sterker nog: na mijn 65ste is het voor mij nog duidelijker dat ik werkeloos ben, zonder baan, maar wel 24/7 beschikbaar. Waarbij uiteraard als kanttekening dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de 24/6 en die ene 24/1=de sjabbat. Dit wat betreft de uren. Maar wat met de inhoud? In de Joodse filosofie wordt uitgelegd dat alles van Boven komt en dat het aan de mens is om al hetgeen op zijn weg komt te gebruiken om Hem te dienen. Met andere woorden: met al hetgeen ik op mijn levensweg ontmoet, moet ik iets doen. In een valkuil moet ik niet vallen en als iemand in nood aanklopt is het aan mij om te helpen en de hulpvraag niet te negeren. En dus was ik vorige week een avond naar Baarlo. De cateraar die jaarlijks in Beekbergen gedurende de gehele zomer orthodox-Joodse gasten heeft uit Engeland, België, Israel, Zwitserland, USA zag zijn zomerseizoen volledig uitvallen. Een weekje was hij nog open in Baarlo. En omdat ikzelf liever niet vanwege corona tussen zijn gasten wilde vertoeven, ben ik gewoon een paar keer heen en weer gereden. Waarom dat? Omdat zijn gasten willen dat het eten 100% koosjer is. En hoewel de cateraar zelf echt niet iets zal doen met de maaltijden dat ritueel ongeoorloofd is, is hij natuurlijk partijdig. Het is denkbaar dat hij te soepel omgaat met de wetten van kasjroeth. En dus moet hij als het ware gedekt zijn met een soort Joods religieus rabbinaal KEMA-keur. En dat ben ik. Wat ik hieraan verdien? Niets dus. Want als ik eraan zou verdienen dan ben ik weer partijdig. Maar stiekem verdien ik er toch wel aan. Ik vind het namelijk fijn om het te mogen doen. Ik houd iedere ochtend na het ochtendgebed een korte predicatie. Ik heb hiermee in de loop der decennia een bekendheid opgebouwd in de orthodox-Joodse internationale wereld, wat dan weer gebruikt kan worden voor andere aangelegenheden. Maar dit jaar dus waren de zes weken gereduceerd tot een krappe zes dagen. En de normaal meer dan tweehonderd gasten overstegen dit keer de twintig nauwelijks. Het is zoals het is. Uiteindelijk komt dus alles van Boven en is het aan ons om ermee om te gaan. Wat er nu wel is bijgekomen: choepot. Een choepa is een bruiloft. Choepot is de meervoudsvorm. In datzelfde Hotel in Baarlo heeft een choepa plaatsgevonden en binnenkort weer een. Ik leg uit: het schijnt dat in België de beperkingen voor een huwelijksfeest net iets strikter zijn of waren (want de coronaregels veranderen naar mijn gevoel per dag) als in Nederland. En dus is een bruiloft uitgeweken, een paar weken geleden, naar Baarlo en is er vooralsnog een choepa in aantocht. Op zichzelf heeft die Belgische choepa met mij niet van doen. maar: omdat het zich afspeelt binnen mijn rabbinale ressort zorg ik er wel voor, uiteraard na collegiaal overleg, dat de choepa ook bij ons wordt geregistreerd en dat de religieuze inzegening voorafgegaan is door een burgerlijk huwelijk, conform de Nederlandse wet. In Israel is de religieuze huwelijksvoltrekking tevens de burgerlijke. Maar in Nederland zijn dat twee aparte aangelegenheden. Ik ben uiteraard voor een religieuze inzegening en voor een burgerlijke administratieve vastlegging. Het instituut huwelijk mag geen wankel gebouw zijn, niet administratief en niet religieus. Maar wat ik niet kan vatten is: van de burgerlijke wet is het toegestaan om zonder enige vorm van binding samen te wonen al dan niet langdurig, aan partnerruil te doen, pornografie te bekijken, prostitutie is toegestaan…..Maar als ik een choepa geef zonder burgerlijk huwelijk vooraf ben ik strafbaar. Maar ja, denk ik dan, er is zoveel dat ik niet begrijp…….

 

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP en NIW publiceren deze bijzondere stukken dagelijks.

 

 

Dank politie, ik voel me veilig! Dagboek van een Opperrabbijn 17 augustus 2020

Omdat ik af en toe wat achter loop en nooit de hele krant lees viel mij nu pas een artikel op met als titel:” Namenmonument doet geen recht aan werkelijkheid (RD zaterdag editie)”. De schrijver, mijn vriend en gewaardeerde collega Lody B. van de Kamp, eindigt met een duidelijk en begrijpelijk “ik kan niet anders dan me verzetten tegen dit bouwwerk”. Wat speelt hier? De nazi’s organiseerden hun moordmachines op zo’n manier dat Joden zelf een onderdeel werden van de vernietiging. In de kampen werden Joden aangesteld om hun mede-Joden als slavendrijvers te pijnigen, te kwellen, dood te slaan. En als de treinen aankwamen in Sobibor werden ze opgewacht door mede-Joden die vooral opgewekt moesten kijken opdat de aangekomen slachtoffers niets vermoedend de gaskamers zouden ingaan voor een ‘ontsmettingsdouche’.  En als ze niet zorgeloos genoeg klaarstonden, gingen ze zelf de gaskamers in. Het oprichten van de Joodse Raad was ook een onderdeel van de moordmachine. Joden moesten mede-Joden opdragen om braaf op transport te gaan. Van de Kamp vindt het onacceptabel dat op een en dezelfde Namenwand slachtoffers en daders worden genoemd. Tussen haakjes: er waren zeker vele Joden die zichzelf lieten doden en weigerden ook maar iets hun medegevangenen aan te doen. Hun zielen bevinden zich nu gigantisch hoog in het Gan Eden. het Paradijs, en een Eeuwige beloning is hun deel geworden.

Ik begrijp van de Kamp, maar ik deel zijn mening niet. Ik zie die namenwand als een grafzerk voor hen die zelfs geen graf was vergund. Dat er dan tussen de slachtoffers ook namen worden vermeld van mensen die hun medegevangenen afranselden omwille van hun eigen levensbehoud………ook op een begraafplaats waar mensen hun laatste rustplaats hebben gevonden, liggen mensen begraven met wie je eigenlijk niet begraven had willen worden.  Dat dit schrijnend is begrijp ik erg goed. Ook ik ken een man die, volgens een overlevende, als een kapo in het concentratiekamp bijzonder goed (slecht dus!) zijn taak heeft uitgevoerd en daardoor heeft kunnen overleven. Hij werd zelfs een bestuurder binnen Joods Nederland en was niet altijd even vriendelijk tegen mij. Maar ik weigerde mijn kennis over zijn verleden te misbruiken. Want wat was de waarheid? Moeilijk achter te komen. Want ik ken namelijk ook een man die voor het oog van de wereld een wrede kapo was, maar juist daardoor vele heeft weten te redden. En hoezeer ook ik de opstelling van de Joodse Raad veroordeel, in Enschede heeft de Joodse Raad veel Joden juist weten over te halen om te gaan onderduiken. Maar ik wil het geheel nog gecompliceerder maken. Gisteren sprak ik een man die mij vertelde dat zijn vader in Westerbork belast was met het reinigen van de rioleringen. Met een kruiwagen vol poep liep hij dagelijks het kamp uit. En bij tijd en wijle verstopte hij dan een gevangene onder de viezigheid en reed hem zo het kamp uit, de vrijheid en kans op overleving tegemoet. De gevangene ademde, zo vertelde hij mij, via een rietje dat boven de viezigheid uitstak. Op deze manier heeft hij meerdere mensen het leven gered.  Twee neven van mijn moeder, oom Benno en oom Jacob uit Denekamp, hebben ook Westerbork weten te ontvluchten en hebben beiden de oorlog overleefd. Maar……….doordat zij of de mensen in de kruiwagen ontvlucht waren, werden anderen op transport gesteld. Want de trein moest vol. Ik ben voor de namenwand. Ieder mens heeft recht op een graf. Op z’n minst een grafzerk zonder graf. En de beoordeling of een enkeling er ten onrechte opstaat, laten we aan Boven over. Het Jodendom gaat in het strafrecht ervan uit dat het beter is om een schuldige ongestraft te laten rondlopen, dan een onschuldige ten onrechte te veroordelen. En bovendien: de grote meerderheid, 99,9%, was zondermeer slachtoffer. Zij gingen rechtstreeks de gaskamers in. Ik zie graag op z’n minst hun namen vereeuwigd, maar ik begrijp van de Kamp erg goed. Misschien kijk ik er anders tegenaan omdat alle vier mijn grootouders de oorlog wel hebben overleefd. Bij vd Kamp lag dat anders.

Een telefoontje: u spreekt met Cees. Hier in Maastricht is zojuist een Jood op de markt in elkaar geslagen. Het gaat helemaal de verkeerde kant op. Blijft u vooral binnen en zorg dat uw vrouw en kinderen ook de straat niet opgaan. De politie doet niets. Op mijn vraag wie er dan wel in elkaar zou zijn geslagen, geeft Cees aan dat hij dat niet weet. Maar hoe hij dan weet of die man inderdaad Joods is? Ook dat wist hij niet zeker, maar zijn gevoel vertelde hem dat. Zeker is wel dat ik vooral binnen moet blijven, want de politie doet niets.

Ja, alertheid ten aanzien van het opkomend antisemitisme is geboden, maar we leven echt nog wel in een rechtstaat. We zijn geen bananenrepubliek. Recht is in ons land zeker niet krom en de politie beschermt ons waar nodig. Met lede ogen aanschouw ik hoe in Utrecht en in Den Haag en ook in andere plaatsen in ons land politieagenten worden bekogeld en uitgescholden. Onacceptabel. Dag en nacht staat de politie  voor mij klaar. Toen ik een aantal maanden geleden midden in de nacht uit Engeland weer thuis kwam en om 2:30 uur voor mijn huis stond koffers uit te laden, was er binnen een mum van tijd een politieauto om te kijken wie daar voor het huis van de rabbijn stond geparkeerd. Toen ze mij zagen stopten ze meteen en droegen al mijn koffers naar binnen! Maar los van deze piccolo inzet:  Waar ook in den lande ik een lezing geef of aanwezig ben bij een publieke bijeenkomst, de politie is er! Dank Nederlandse politie: ik voel me veilig!

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks. 

 

 

 

Bezoek de Orthodox Joodse Coronawijk in Antwerpen – Dagboek van een opperrabbijn

Mijn vraag voor advies inzake wel/niet naar buiten treden met bedreiging en antisemitische bejegening levert nog steeds reacties op. Interessant is dat alle reacties warmte en oprechtheid uitstralen. Ik heb alle e-mails gelezen, maar het lukt me niet om iedereen persoonlijk te bedanken. Dus bij deze: dank, dank, dank!

Overigens was er slechts één e-mail die in bedekte termen en zichzelf bij voorbaat excuserend aangaf: ‘Erken het Nieuwe Testament en dan is het antisemitisme de wereld uit.’ Hoewel ik natuurlijk anti-bekering ben en het absoluut niet waardeer, kan ik het wel begrijpen. Mijn oog viel op een artikel in het RD met de titel ‘ophef in Israël om schoolmateriaal’. Volgens het RD heerste er verontwaardiging bij twee religieuze organisaties in Israël omdat er op de website van het Ministerie van Onderwijs naar filmpjes met Bijbelverhalen van het Israëlisch (christelijk) Bijbelgenootschap werd verwezen.

Dit artikel zette mij aan het denken, juist omdat ik in deze meditatie periode (een andere benaming voor coronatijd!) een dagboek schrijf dat ook door veel christenen wordt gelezen. Ik heb het makkelijk als Jood omdat voor mij de niet-jood helemaal geen verplichting heeft om Joods te worden. Voor het Jodendom geldt dat Jodendom er is voor Joden. Niet-Joden kunnen toetreden tot het Jodendom als ze dat willen uit religieuze overtuiging, maar dat wordt volstrekt niet aangemoedigd, sterker nog: het wordt ontmoedigd. Maar laten we dit onderwerp hier niet gaan bespreken. Te gecompliceerd.

Wat ons allen, Joden en gelovige niet-joden, wel in gemeenschappelijkheid verbindt en ons ook hopelijk raakt, is de vraag: wat vertel ik mijn kinderen over onderwerpen die niet de mijne zijn, maar die ze wel behoren te kennen. Ik denk aan kennis van de evolutietheorie, seksualiteit, andere religies. Laten we even niet kijken naar de wettelijke verplichting maar zuiver naar de religieuze en ethische vraag: wat vertel ik mijn kinderen wel of niet over wetenschappelijke visies, over andere godsdiensten of over leefwijzen die niet stroken met mijn godsdienst of levensvisie. Het meest simpele antwoord is dat ik ze geen onderricht geef over visies waarmee ik het oneens ben. Maar werkt dat? Zal een kind dat uiteindelijk accepteren? Maak ik mijn kind dan niet juist kwetsbaar?

Mijns inziens is het van belang dat onze jeugd weerbaar is en ze dus om kunnen gaan met geestelijke bedreigingen waarmee ze op hun levensweg geconfronteerd zullen worden. Het is zinloos om het bestaan van Facebook te verzwijgen. Het kan schadelijk zijn als het kind alleen zijn eigen godsdienst kent en niet weet dat er mensen zijn die de Eeuwige op een andere manier dienen. Het kan gevaarlijk zijn als een kind vandaag de dag niets weet over drugs, seksualiteit, ontucht en verboden relaties. En dus denk ik dat ieder kind over een brede en veelzijdige kennis moet beschikken.

De hamvraag (excuus voor deze niet-koosjere benaming) is echter niet wat het kind onderwezen krijgt, maar hoe en door wie. Zegt de leraar aan de kinderen: er zijn mensen die zeggen dat er een God bestaat en die beweren dat de Bijbel Zijn woord is. Of spreekt de leraar over God en Zijn Bijbel? Hetzelfde ten aanzien van de Evolutie Theorie. Wordt die gebracht als een wetenschappelijke waarheid of brengt de docent de theorie en legt uit dat deze theorie gebaseerd is op een hypothese die slechts een veronderstelling is?

Voordat het Joodse Volk veertig jaar na de Uittocht uit Egypte het land Israël binnentrok, heeft Mozes in opdracht van G’d de Thora in zeventig talen aan de goegemeente verteld. Als eeuwen later de Thora in opdracht van een Griekse koning wordt vertaald in het Grieks, geeft de Talmoed aan dat op de dag dat de vertaling voltooid was, er een duisternis viel over de wereld. Waarom heerste er duisternis na de vertaling van de grote Joodse Geleerden en waarom was er na de vertaling van Mozes licht? Waar ligt het verschil? Vertaling is toch vertaling? Inderdaad: vertaling is vertaling. Maar het verschil zit hem in de opdrachtgever. Mozes vertaalde in opdracht van G’d. Eeuwen later vertaalden Joodse Geleerden in opdracht van een Griekse afgoden dienende Keizer.

Ik wil dat mijn kinderen zo breed mogelijk kennis krijgen van wat er te koop is in de wereld, maar essentieel is en blijft: wie gaat ze die kennis overbrengen en hoe wordt die kennis gepresenteerd? De leerlingen van Aristoteles troffen eens hun leermeester in een situatie die geheel niet overeenkwam met zijn ethische lessen. Toen zijn leerlingen hem hiermee confronteerden en hem wezen op de discrepantie tussen zijn zedenleer en zijn gedrag, antwoordde Aristoteles: toen was ik Aristoteles niet!

We hebben vandaag gewandeld en zijn op bezoek geweest bij onze zoon en zijn gezin in hun vakantiehuis. Morgen gaan ze terug naar Londen. Ook was ik begonnen aan mijn toespraak voor Herdenking Razzia Twente. Ik dacht dat die woensdag a.s. zou plaatsvinden. Foutje van mijn elektronische agenda. Is pas op 10 september! Terwijl ik aan het nadenken was hoe een waarschuwing tegen opkomend antisemitisme in mijn toespraak te verwoorden, ontving ik onderstaande cartoon die op 14 aug. 2020 (niet 1938 of 1940!) in de grootste Franstalige Belgische krant heeft gestaan:

Bezoek Antwerpen. Na de dierentuin gaan wij het coronavirusdorp bezoeken. De begeleidende tekst luidde: Le foyer du Covid-19 ne peut qu’être Juif. Vertaling voor het geval uw Frans niet (meer) optimaal is: de uitbraak van Covid-19 kan alleen Joods zijn.

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks. 

 

 

Adviezen van lezers, Dagboek van een opperrabbijn

Vandaag heb ik me voornamelijk beziggehouden om alle e-mails te lezen die ik heb ontvangen vanwege mijn verzoek om advies. Herinnert u zich mijn vraag nog uit mijn dagboek van een paar dagen geleden? Ik had vermeld dat 1. een auto op ons was ingereden en ons getrakteerd had op een niet vriendelijk klinkende antisemitische scheld kanonnade en 2. had ik een dreigtelefoontje ontvangen van een, volgens de politie, verwarde man. Mijn dilemma was, achteraf geredeneerd, of het verstandig was dat ik deze twee voorvallen vermeld en dus platform geef aan de belagers of dat ik er niet over had moeten schrijven.

En toen dacht ik: ik vraag aan mijn dagboekeniers een advies. En aldus geschiedde met als gevolg tegen de honderd e-mails in mijn digitale brievenbus. En toen, hoor ik u denken. Maimonides, de grote Joodse geleerde schrijft in zijn beroemde werk Jad Hachazaka: De leerlingen geven de leraar meer wijsheid en verbreden zijn gevoelens. Zoals de Wijzen hebben gezegd: veel heb ik van mijn leerlingen geleerd en nog meer van mijn vrienden. Aan deze halaga, wetsbepaling, moest ik denken toen ik vandaag alle adviezen bekeek, die ik op mijn emailadres had ontvangen.

  • Wanneer wij zwijgen en mensen er niet op attent maken, dat zij verkeerd bezig zijn, hoe kunnen zij zich dan verbeteren? Versterk je dan eigenlijk niet het akelige, verkeerde gedrag? We proberen toch een betere wereld te maken? Daarbij, uw voorbeeld geeft ook aan ons, uw lezers, een richting aan, een houvast, iets om over na te denken.
  • Als je zonder compromis met elkaar schrijft is er een mogelijkheid om je te verrijken in kennis en zienswijzen.
  • U brengt misschien wel uw leven in gevaar. Maar ik vind het wel heel moedig dat u ook onderwerpen als dit ter sprake brengt in uw dagboek. Eenieder heeft het recht om zijn mening te uiten. Want hier in Nederland geldt dat we allen het recht van vrijheid van mening hebben. Soms te vrij. Dat is mijn mening. Men denkt niet na. Maar ik vind het wel te ver gaan als men met uw uitgesproken mening groepen uitsluit of kwetst. En soms moet je wel je mening over iets ventileren, zeker als het in uw ogen heel wat kwaad kan doen aan mensen.
  • Nogmaals: Ik vind het heel dapper dat u dit ter sprake brengt in uw blog. Want soms is alleen toekijken niet genoeg.
  • Ik zal met de deur in huis vallen: U had dit niet moeten vermelden. Ik stel dit aan de hand van de vraag: wat wilt u bereiken en denkt u dat u datgene bereikt wat u zou willen bereiken met een en ander te vermelden? U had moeten zwijgen en dat heeft niets te maken met aanvaarden en het zal wel goed komen, maar met dat u op deze wijze niet datgene bereikt wat u zou willen bereiken.
  • Het verzwijgen, of je hoofd in het zand steken, struisvogelpolitiek, is in het verleden niet de juiste optie gebleken. Ik zie dat heel plastisch voor me, die vogel stopt zijn hoofd weg, maar de rest van zijn lijf is voor iedereen zichtbaar en hij zelf ziet niets meer en is daardoor veel kwetsbaarder.
  • Het blijven benoemen en kenbaar maken aan zoveel mogelijk mensen is denk ik de beste optie, al besef ik wel dat dit ook wel de heftigste is. Er is veel moed voor nodig, die heeft u. De door u gekozen weg lijkt mij wel de beste.
  • Uw ontzetting, ongerustheid e.d. zijn wellicht deel van hun ‘brandstof’ voor het organiseren van verdere ellende.
  • Speak softly and carry a big stick. Die grote stok heeft u, gezien uw persoonlijke bekendheid en uw toegang tot politiek en media, altijd op uw bureau liggen.
  • Als je dus veel op het internet zit als Jood, moet je incalculeren dat je geconcentreerd veel antisemitisme tegenkomt, omdat de communicatie enorm verbeterd is. Naast de nuchterheid dat inderdaad alle onderzoeken van de wereld, een stijging laten zien de afgelopen jaren.
  • Ik denk dat je nooit mag zwijgen. Hebben we al te lang gedaan en het heeft ons niets opgeleverd. Beter staande te sterven dan op je knieën te leven. Wij van dit oeroude joodse geslacht zijn van de JLMT (Jewish Lives Matter Too), een club met weinig leden.

Bovenstaande is een bloemlezing uit het grote aantal reacties die ik op mijn e-mail mocht ontvangen en nog steeds komen er meer binnen. Bijna iedereen was van mening dat zwijgen niet acceptabel is. En ten aanzien van gevaar, wat natuurlijk best reëel is, adviseerde een van de schrijvers mij om mijn echtgenote te laten beslissen. Een heel goed antwoord. Zo goed, dat ik moet bekennen dat ik dat advies al jarenlang opvolg. En met betrekking tot mijn coronadagboek: Twee keer overleefde een coronadagboek de censuur niet en was ik tot in de late uurtjes bezig met herschrijven totdat mijn Blouma haar koosjer-stempel kon geven. En dan zijn er nog steeds mensen die denken dat in het Jodendom de vrouw is achtergesteld. Ze moesten eens weten!*

*Deze laatste woorden zijn na de censuur toegevoegd!

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks.

 

Een rabbijn moet ook politicus zijn Dagboek van een opperrabbijn

Lig ik net even bij te komen van de hitte, krijg ik een telefoontje. Een mij onbekende, die ik naar het schijnt ooit een keer tegen het lijf ben gelopen toen ik op vliegveld Ben Gurion in de rij stond voor paspoortcontrole, wil van mij een verklaring dat zijn opa, vergast in Auschwitz, Joods was. Op mijn vraag waarvoor hij dat nodig heeft vertelt hij mij dat hij jaarlijks in Israël, waar hij dus kennelijk woonachtig is, $100 moet betalen voor een verblijfsvergunning en hij vindt het belachelijk dat hij dat moet betalen ‘omdat zijn opa omwille van Israël is vermoord’.

Normaliter raak ik niet geïrriteerd, maar dit schoot toch echt even in het verkeerde keelgat, na mijn niet afgemaakte dutje. Zijn opa, als het waar is wat hij verkondigt, is vermoord omdat hij Joods is en met de staat Israël, die toen echt nog niet bestond, heeft dat niet van doen. Bovendien is ook mijn familie vermoord, heb ik hem nogal onvriendelijk medegedeeld.

Wat gebeurt hier? Een mij onbekende belt me op, woont niet in mijn rabbinale ressort, is geen lid van een van mijn Nederlandse Joodse Gemeenten en wil een verklaring dat zijn opa Joods was. Vraag 1: was zijn opa Joods? 2: is de persoon die hij zijn opa noemt, inderdaad zijn opa? 3: waarvoor wil hij die verklaring hebben? 4: waarom kiest hij mij uit om die verklaring te schrijven terwijl hij aangeeft in Israël te wonen en dus om de hoek bij het plaatselijke rabbinaat ook zo’n verklaring kan vragen? Nou kan ik me voorstellen dat u, mijn dierbare dagboeklezer, zich afvraagt waarom ik niet braaf zijn verzoek honoreer. Het antwoord is: van tijd tot tijd word ik op een aanvallende en dreigende manier benaderd voor verklaringen. Het is mij echt meer dan eens gebeurd, dat de persoon in kwestie van geen kant Joods was en uitsluitend mijn papiertje wilde hebben om in aanmerking te komen voor een uitkering waarop hij absoluut geen recht heeft.

Een voorbeeld (naam en adres zijn bij de redactie bekend, zoals de Telegraaf regelmatig schrijft als ze geen namen willen noemen): een man wil in aanmerking komen voor een WUV-uitkering. WUV staat voor Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers. Hij zegt Joods te zijn en zijn ‘duikouders’ hebben hem geadopteerd. Maar na maanden en maanden speurwerk, een detective is er niets bij, heb ik kunnen bewijzen dat het verhaal een totaal verzinsel is. Er klopte aantoonbaar niets van. Pure oplichting. Maar ondertussen heb ik wel de nodige vijanden dankzij hem gekregen omdat ik zo ‘ultraorthodox’ ben en dus ‘zeer intolerant’ en daarom deze stumper weiger te erkennen. De WUV-uitkering heeft hij dan ook niet gekregen, maar nog wel FL. 5000 van Maror omdat een bekende Joodse persoonlijkheid ‘uit medelijden’ een briefje heeft geschreven dat hij wel Joods zou zijn. Ach, redeneerde de bekende Joodse persoonlijkheid, als je iemand kan helpen, waarom dan niet….en Maror, jaren en jaren geleden, controleerde niet en heeft mij bewust niet bij deze kwestie betrokken, terwijl bij vele andere zaken ik weldegelijk om advies werd gevraagd, juist bij dit soort twijfels. Hoe ik weet dat ik er bewust buiten ben gehouden? Ook in Joodse kringen is geen gebrek aan lekkages.

Waarom deel ik dit eigenlijk met u, vraag ik me af. Er zit geen les in, geen boodschap. Het is wel een deel van mijn dagboek, omdat het me vandaag bezighield. Maar los hiervan. Een rabbijn is eigenlijk geen geestelijke. Van huis uit is een rabbijn een jurist. De opleiding is er een in Joods Talmoedisch recht, daarin heb ik mijn examens gedaan. Maar na dat examen en het verkrijgen van de rabbijnen -titel kan de rabbijn als theoreticus verder gaan. Hij wordt leraar of directeur van een Talmoed Hogeschool, zoals een van mijn kinderen. Of hij kan puur in het research gaan, publiceren, zoals mijn oudste schoonzoon. Of proberen een aanstelling te krijgen als rabbijn in een Joodse gemeente. Dan zal hij zich zeker ook pastoraal moeten inzetten, gelijk een geestelijke van een andere denominatie. En met politiek, binnen en buiten de gemeenschap, zal hij moeten omgaan. Denk ook aan representatie, want de rabbijn is vaak het gezicht van de gemeenschap.

Ik heb dus een kleurrijk baantje, vervelen doe ik me bijna nooit. En als verveling dreigt te ontstaan, is er altijd wel weer een klusje waarbij de rabbijn de rotzooi mag opknappen. Voordat ik mijn baantje als rabbijn begon werd mij door een van mijn leraren gevraagd of ik het vijfde deel van de Sjoechan Aroeg goed kende. De Sjoelchan Aroeg is het uit vier delen bestaande wetboek waarin een rabbijn examen moet afleggen om de titel rabbijn te mogen voeren. En dus reageerde ik verbaasd naar mijn leraar met de opmerking dat de Sjoelchan Aroeg uit slechts vier delen bestaat en mij een vijfde deel onbekend is. Hierop legde mijn leraar mij uit, dat er wel degelijk ook een vijfde deel bestaat, ongeschreven. Dat vijfde deel omvat een slechts een enkele regel en die luidt: “hoe ga je om als rabbijn met je medemens.”

Een rabbijn kan een zeer grote geleerde zijn, maar als hij de functie als rabbijn gaat bekleden, als hij aan een gemeenschap wordt gekoppeld, is de meest belangrijke uitdaging: hoe ga je om met je medemens. Of die medemens wel/niet lid is van de Joodse Gemeente, of die medemens wel/niet Joods is. Of die medemens professor is of zwakbegaafd. Een rabbijn moet altijd kunnen omgaan met……uiteraard denkend vanuit de Joodse Traditie. Maar die Joodse Traditie, de Bijbel, is niet het doel. Het is het middel om de Eeuwige te dienen en de naaste lief te hebben. Dat niet bestaande vijfde deel van het Joodse Wetboek is essentieel: hoe ga ik om met mijn medemens! Die les kreeg ik mee voordat ik als rabbijn werd losgelaten in de woelige wereld van onmensen en mensen, van politieke spelletjes en van oprechte religiositeit.

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks.

 

De predikant is niet-joods, de rabbijn wel, Dagboek van een opperrabbijn

Omdat ik nu al maandenlang aan het “dagboeken” ben, ben ik benaderd met de vraag of ik er iets voor voel om een aantal van de dagboeken uit te geven in een boekvorm. De vraag kwam van meerdere kanten. Nou heb ik er weleens over nagedacht om mijn vijfenveertig jaar rabbijn-in-functie aan het papier en dus aan de historie toe te vertrouwen, maar het probleem is dat ik er dan niet onderuit zou kunnen om mensen te beschamen, en daarvoor pas ik, hoe interessant voor de toekomst dit ook moge zijn. En dus geen “Autobiografie Jacobs. Nooit zit hij op een kruk, want altijd is iemand bezig de poten onder zijn stoel vandaan te zagen”. Dat gaat het dus niet worden, terwijl de titel die ik wel al in mijn gedachte had, boekdelen spreekt.

Maar een boek van dagboeken? In eerste instantie vroeg ik me af wat voor nut het zal hebben en wie zou daarin nou geïnteresseerd zijn? En het grootste probleem: Bitoel Thora! Ik leg het uit: we hebben als Jood/mens de verplichting om voortdurend te lernen of anderzijds bezig te zijn met het verrichten van goede daden. Niet onze tijd te verdoen. Bitoel Thora betekent: verkwisting van tijd. En die verkwisting van tijd is een overtreding. Ik had iets goeds kunnen doen, ik had een psalm kunnen uitspreken, een deel van de Talmoed bestuderen, iemand in nood kunnen bijstaan etc. en in plaats daarvan zit ik een film te bekijken of verdoe ik mijn tijd op een andere manier. Als ik mijn dagboek schrijf probeer ik mensen te inspireren en giet ik daartoe de inspiratie in een (hopelijk) aantrekkelijk jasje, ik bouw er een verhaal omheen opdat de boodschap gehoord wordt. Maar om nou al die dagboeken van mij te gaan bundelen? Schiet dat zijn/mijn doel niet voorbij? Is dat geen verkwisting van tijd? En bovenal: wie zit hier nou op te wachten?

Vanochtend bracht ik een bezoek aan een echtpaar, overlevenden van de Sjoa, vanwege een bijzondere verjaardag, 90 jaar. Vitaal en goed van geest. Wat wil een mens nog meer? Er al kletsend vertelden ze mij dat ze een van mijn dagboeken hadden gestuurd naar een christelijke kennis. In zijn reactie op mijn dagboek stond het volgende te lezen: “De rabbijn heeft een heel eigen stijl die wij in onze kerk niet kennen. Een grapje, iets uit het gewone dagelijkse leven, daardoorheen een Bijbelse les aangereikt als handvat om met het gewone dagelijkse om te gaan.” Dat was voor mij interessant te vernemen want een van de partijen die mijn dagboeken wilde uitgeven gaf aan dat mijn benadering anders is dan de gemiddelde benadering van de predikant en dus zou ik iets verfrissends kunnen geven aan die predikant. Tegelijkertijd werd mij gevraagd, door een van de partijen voor wie ik het dagboek schrijf, om mijn stijl juist te veranderen, een ander format. Eerst een Bijbeltekst en die dan op een Joodse manier uitwerken. Dus in plaats dat ik de predikant mag veranderen, wordt mij gevraagd om mezelf te veranderen en meer de taal van de predikant te spreken.

Ik herinner mij van tientallen jaren geleden een soortgelijk dilemma: ik was nog maar pas geestelijk verzorger in de psychiatrie en voelde me een beetje dom. Er liepen daar psychiaters, psychologen, psychiatrisch verpleegkundigen en zo’n beetje de enige die geen psy voor zijn naam had was ik als rabbijn. En dus ging ik me aanpassen. Mensen zaten niet meer in de put, maar waren manisch depressief. Mensen die minder stabiel waren, werden in mijn aangepast taalgebruik borderline patiënten en ik kende de namen van bijna alle pilletjes. Ik deed dat kennelijk zo goed dat de directie voorstelde dat ik op hun kosten en in hun tijd klinische psychologie kon gaan studeren. En toen schrok ik wakker. Want wie ben ik dan dadelijk na die opleiding? Ben ik dan psycholoog of rabbijn? De geestelijk verzorger in de psychiatrie heeft een eigen zeer specifieke taak. De psychiater geeft de medicatie, de psycholoog de therapie, de maatschappelijk werker zoekt naar zinvolle dagbesteding en de geestelijk verzorger, ongeacht van welke denominatie, steunt de patiënt met zingeving en acceptatie van het lijden. Als ik psycholoog word, wie neemt mijn specifieke taak van zingeving over? Valt het te combineren?

En dus bleef ik gewoon rabbijn, geestelijk verzorger met uiteraard kennis van de wereld der psychiatrie. Maar mijn gereedschap is en bleef Thora en Traditie. Bij mij zagen de mensen het gewoon niet meer zitten en psychofarmaceutische medicatie waren gewoon pilletjes.

Hetzelfde zien we hier ook. Het is prima als de predikant weet hoe de rabbijn zijn dagboek schrijft, zijn toespraak opbouwt. En voor mij is het fijn te zien hoe een priester of een dominee zijn predicatie samenstelt. Maar laat mij gewoon mezelf blijven. Zo niet dan zou je kunnen denken dat het enige verschil tussen een predikant/pastoor en een rabbijn eruit bestaat dat de predikant niet-joods is en de rabbijn wel! En dat zou toch jammer zijn, waarschijnlijk voor beiden!

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks. 

 

 

 

 

Aangevallen en bedreigd: Advies gevraagd!

Afgelopen sjabbat, terwijl ik mij sjabbat-middag-dutje deed, werd ik wakker door een enorm lawaai. Ik dacht aan het geluid van de luchtballonnen die vaak op sjabbatmiddag over ons huis vliegen en dan hoor je een geluid van, naar ik vermoed, het gas dat wordt ontstoken of zoiets. Maar dat was het dus niet. Neen, voor ons huis, midden op de rijweg, een Turkse bruiloft.
 
Dat het een Turkse was werd duidelijk door de vele Turkse vlaggen. Maar los van die zichtbare vlaggen was luidkeels hoorbaar een trommel, een of andere fluit, heel veel witte auto’s met loeiende motoren, dansen, lawaai. Kortom: Heel gezellig en het deed mij even de drukkende bedomptheid van de hittegolf vergeten. Het verkeer kon er niet echt meer door en ook een autobus stond braaf te wachten. Een passerende auto, die er toch in slaagde door de meute heen te komen, raakte een van de feestvierders, al dan niet opzettelijk, aan zijn hand. Gevolg: boosheid, irritatie, een gewonde hand en vier feestvierders die hun witte auto insprongen en de achtervolging inzetten. En dan zie je iets gebeuren in die groep. Een heel klein aantal is erg geëmotioneerd en opgewonden, maar de meerderheid is rustig en probeert te kalmeren.
En zo gaat het ook, dacht ik, in Gaza en in vele andere brandhaarden van onze woelige verhitte aarde. Verreweg de meeste mensen, ongeacht afkomst, ras, of geloof willen gewoon rust en vrede. Maar ze worden geïndoctrineerd, in een denkpatroon geperst via media en schoolboeken Het vormen van een eigen mening bestaat niet, niet in praktijk en zelfs niet in theorie. Het ‘kleine groepje’ beheerst namelijk alles. Dit soort criminele overheersing leidt tot gijzeling, willekeurige schietpartijen, zelfmoordaanslagen, totale onderdrukking. Vaak vecht het groepje elkaar ook de tent uit en overheerst alles en iedereen, desnoods onder het mom van religie.
Recentelijk kwam mij een boek onder ogen over de interne intriges in het leiderschap van nazi-Duitsland. Vrienden werden geëlimineerd, vijanden naar voren geschoven. Het enige doel was en is: het dienen van de afgod IK, buiten en binnen de groep.
Maar helaas bestaat in die meeste brandhaarden geen mogelijkheid om het ‘kleine groepje’ te kalmeren, zoals voor mijn deur in de straat wel het geval was. Maar wat doen we eraan? Wat kunnen we eraan doen? Geen idee, helaas.
Waarom ik dit nu naar voren breng? Ik zit zelf met een dilemma. In mijn dagboek van een paar dagen geleden vermeldde ik dat er 1. een auto op mij was ingereden en dat ik, geheel los hiervan, 2. een dreigtelefoontje had gekregen. Ik zou namelijk geschreven hebben, hoewel ik het niet heb kunnen natrekken, dat de BLM-beweging marxistisch is. Nogmaals mijn opvatting over BLM: Ik veroordeel iedere vorm van racisme. Als Zwarte Piet door mensen als beledigend wordt opgevat, moeten we ermee stoppen. Maar ik vind BLM een gevaarlijke beweging alleen al vanwege de antisemitische spreekkoren die bij demonstraties tegen racisme worden gescandeerd en vanwege hun felle antizionistische opstelling.
Terug naar mijn 1. en 2. Hoe ga ik hiermee om? Door te vermelden dat iemand op mij inreed of het dreigtelefoontje van een ‘verward persoon’, zoals de politie hem omschreef, in mijn dagboek op te nemen, krijgt de intimidatie precies de aandacht die ze willen. Bovendien kan het anderen op gedachten brengen om ook te dreigen of daadwerkelijk te beschadigen. En dus kreeg ik een telefoontje van een goede vriend met de opmerking: Dit had je niet moeten vermelden. Geef ze geen platform!
Een korte piepkleine enquête bij een paar bekenden leverde echter ook de zienswijze op dat verzwijgen onacceptabel is. Niet benoemen betekent aanvaarden. Het zal wel goedkomen als we maar stil zijn, heeft geen resultaat gehad in de holocaust, zelfs niet in Nederland.
Beste lezer van mijn dagboek: ik zit in dubio. Ik heb gekozen om wel te benoemen en wil daarmee eigenlijk verder gaan. Maar is dit een goede keus? Of breng ik mezelf hierdoor nodeloos in gevaar? Ik hoor het graag van u. Mag het per e-mail? U kunt mij hier  bereiken.
 
 

De bisschop, Deuteronomium 11:20 en Beiroet – Dagboek van een opperrabbijn

Een bisschop en een rabbijn wonen in dezelfde straat. Op een zekere dag komt de bisschop helemaal neurotisch bij de rabbijn. In de buurt wordt namelijk heel veel ingebroken en de bisschop, regelmatig slachtoffer, vraagt aan de rabbijn of hij er ook zoveel last van heeft. Tot zijn stomme verbazing antwoordt de rabbijn dat bij hem nooit wordt ingebroken. Hoe dat kan?

De rabbijn legt uit dat hij aan zijn deurpost een mezoeza heeft, een perkamentje met een voorgeschreven Bijbeltekst (zie: Deuteronomium 11:20). Verrast door de beschermende kracht van een mezoeza vraagt de bisschop of zo’n mezoeza ook zijn huis beveiliging zal geven tegen inbraak. De rabbijn stelt voor om het te proberen en geeft de bisschop een mezoeza. Na twee weken komt de bisschop volledig over zijn toeren weer bij de rabbijn. En, vraagt de rabbijn, heeft de mezoeza gewerkt? Heb je geen last meer gehad van inbrekers? De bisschop geeft toe dat geen inbreker hem meer heeft bezocht, maar dat hij stapelgek werd van de bedelaars die dachten dat zijn huis een Joodse bewoner had en wisten dat Joden bedelaars niet met lege handen laten vertrekken…………

Aan deze grap moest ik denken toen afgelopen sjabbat het deel uit de Thora centraal stond waarin onder andere de verplichting van het plaatsen van een mezoeza ‘aan al uw deurposten en poorten’ gelezen werd. Er staan meerdere wetten in de Thora vermeld waaraan een beloning zit gekoppeld. “Eert uw vader en uw moeder, opdat u een lang leven beschoren zal zijn” en zo kan ik nog vele voorbeelden brengen. En ook bij de mezoeza wordt vermeld dat het naleven van dit gebod jou en je nazaten een lang leven zal geven. Maar de vraag rijst dan of het juist is om de ge- en verboden te volgen vanwege een beloning. En als dat dan niet de juiste opstelling is, waarom vermeldt de Thora dan de beloning? Een van de verklaringen is dat het natuurlijk beter is om te geven met een bijbedoeling dan niet te geven. Vaak heeft iemand een aansporing nodig: een prijsje, een medaille, een applaus. Maar de meest zuivere vorm van het dienen van de Eeuwige is het dienen van Hem om-niet! Zonder bijbedoeling.

Hetzelfde geldt ten aanzien van het geven van liefdadigheid. Geef ik uit eigenbelang, omdat ikzelf er beter van word, of geef ik om te geven? Liefdadigheid heet daarom ook niet in het Hebreeuws liefdadigheid, maar gerechtigheid-tsedaka. Als ik de arme man/vrouw geld geef is dat niet lief van mij, neen, het komt hem/haar toe. G’d heeft mij geld gegeven opdat ik er anderen mee behulpzaam kan zijn: mijn geven is dus een vorm van gerechtigheid, het komt hen toe.

We hebben de afgrijselijke beelden gezien van de ontploffingen in Beiroet. Drama’s! En dus vind ik dat we uit humanitair oogpunt te hulp moeten komen en er keihard voor moeten zorgen dat het geld komt waar het moet zijn. Het feit dat wellicht corruptie de oorzaak van de ramp is, maakt het leed er niet minder om. En daarom ben ik trots en dankbaar dat Israël meteen voor en achter de schermen hulp heeft aangeboden. Voor de schermen door specialistische hulp aan te bieden bij de opsporing van mensen die onder het puin bedolven liggen. Dat vóór de schermen zou nog vertaald kunnen worden als een propagandastunt, een bijbedoeling, eigenbelang. Maar de hulp achter de schermen, is de echte en meest zuivere vorm van naastenliefde. Gaat u naar de ziekenhuizen en zie zelf wie daar ook behandeld worden, zonder enige vorm van publiciteit, en weet dat die vorm van individuele onbaatzuchtige naastenliefde, God zij dank, hoog in de Israëlische vaandel staat!

Gedurende coronatijd houdt Opperrabbijn Jacobs een dagboek bij voor het Joods Cultureel Kwartier. CIP publiceert deze bijzondere stukken dagelijks. 

 

 

Column ter gelegenheid van 40 jaar advocatuur

Beste vrienden,

40 jaar is een lange tijd. Gedurende 40 jaar zwierven de Joodse voorouders in de woestijn. En het is nu ook precies 40 jaar dat ik mij als advocaat begeef in, wat sommigen noemen, de ‘woeste wereld’ van de advocatuur.

Zo woest heb ik het nooit ervaren. De naam die de advocatuur bij sommigen heeft – wat dat betreft verandert er in 40 jaar weinig – is dat deze vol zit met vals spel en misleiding. Ik moet u teleurstellen: dat valt in de regel wel mee. Maar dat het niet zo woest is, wil niet zeggen dat in de advocatuur zo weinig te beleven valt als in een woestijn. Iedere dag is anders en iedere cliënt en zaak is uniek. En dat is maar goed ook, want anders had ik het geen 40 jaar volgehouden. De verveling had dan allang toegeslagen.

In al die jaren heb ik binnen en buiten de rechtszaal de degens gekruist met talloze rechters, officieren, advocaten, overheidsfunctionarissen, deskundigen, politici en wederpartijen. Niet allemaal zijn ze mijn beste vriend geworden. Ik moet u zeggen: dat vind ik niet zo een probleem. Het belang van mijn cliënten staat voor mij bovenaan en vanaf dag één gold voor mij dat als ik moe(s)t kiezen tussen het (zonder concessies te doen) dienen van dat belang enerzijds of anderzijds het vriendjes maken met anderen in de branche, ik dan zonder enige aarzeling voor dat eerste koos – en kies. Zo kijk ik er al 40 jaar naar en dat zal in de komende 40 jaar waarschijnlijk niet veranderen. Het is overigens ook wat ik probeer mee te geven aan mijn kantoorgenoten en medewerkers, waaronder een aantal van mijn zonen.

Is er in 40 jaar dan helemaal niets veranderd? Toch wel. Ik heb er tot een jaar of 10 geleden altijd bewust voor gekozen geen mensen in dienst te nemen. Het was mij teveel gedoe en ik focuste liever op het juridische werk dan op het commercieel uitbreiden van de praktijk. Toen mijn zonen echter ook interesse in het beroep toonden, was er natuurlijk wel plaats in de praktijk. Zij wilden de degelijkheid van een intiem, huiselijk kantoor combineren met modernisering en professionalisering en, toegegeven, dat lukt meer dan aardig. Naast mijn zonen prijs ik mij inmiddels gelukkig met een aantal andere zeer loyale en capabele collega’s. Mijn praktijk heeft mede daardoor de afgelopen jaren een mooie groei doorgemaakt en ik aanschouw dat met trots.

Anders dan ikzelf destijds hoefde, specialiseert de jongere generatie zich op specifieke rechtsgebieden, zoals (bij ons) het contractenrecht, ondernemingsrecht, arbeidsrecht, familierecht en strafrecht. En dat is nodig. Het recht is uitgekristalliseerd en voor jonge nieuwelingen is het werken binnen allerlei verschillende rechtsgebieden niet meer goed te doen. Als ouwe rot vind ik dat soms jammer, omdat het werken in verschillende gebieden het beroep van advocaat – voor mij – altijd extra uitdagend heeft gemaakt. 

Over uitdagingen gesproken. In aanloop naar dit jubileum hoefde ik niet lang na te denken over de vraag of ik nog door ga als advocaat. Die toga hang ik voorlopig nog niet aan de wilgen. Van mij zijn ze nog niet af. Maar dat betekent niet dat er niets verandert.

Er is iets dat mij al lang dwars zit. Het zal u niet verbazen dat dat met de oorlog te maken heeft. Tijdens en na de oorlog zijn er ongelooflijk veel misstanden geweest, zeg maar gerust misdaden gepleegd, tegen de Joden in Nederland. Dan heb ik het niet over de grootste misdaad, gepleegd door de Nazi’s, namelijk de moord op meer dan 100.000 Nederlandse Joden. Naast die massamoorden, werden Joden op misselijkmakende wijze beroofd van hun eigendommen door medeburgers en (met behulp van) de overheid. Onroerend goed werd ingepikt of voor veel te lage bedragen gekocht ‘op vrijwillige basis’. Verschillende ‘functionarissen’, zoals notarissen, speelden daarbij een even cruciale als bedenkelijke rol. Kunst, bankrekeningen en andere eigendommen werden beroofd op vergelijkbare wijze. En er is meer van dat alles. Sommigen van die misdaden zijn rechtgezet na de oorlog, maar heel veel ook niet. In de woorden van Koning Willem-Alexander: het is iets dat mij niet loslaat.

Ik besef mij goed dat de laatste Holocaust-overlevenden op leeftijd zijn. Als dit ooit nog rechtgezet kan worden, is het nu. Beter gezegd: dan móet het nu. De overheid maakt hier – ondanks herhaaldelijk aandringen – geen werk van. En dus is de enige resterende optie, om dat te doen wat ik voor andere cliënten in zo een geval ook doe: rechtsmaatregelen treffen. Procederen. Voor verschillende cliënten ben ik hieraan al begonnen. Maar ik geloof dat er nog veel werk te verzetten is. Het doel? Compensatie voor overlevenden van de oorlog en/of hun nabestaanden. Deze zaken verjaren nooit – en terecht.

Ik zal daarom vanaf nu één dag in de week vrijmaken voor het behandelen van dit soort zaken, omwille van het verkrijgen van rechtsherstel voor degenen die dat toekomen. Ik zal niet rusten totdat hier aandacht voor komt en dat ofwel via de politiek ofwel via de rechter, rechtsherstel (voor zover daarvan al gesproken kan worden) zal plaatsvinden. Bent u of kent u iemand die naar zulk rechtsherstel op zoek is, dan kunt u zich melden bij mijn kantoor.

Uiteraard geldt, dat als u naar andere juridische hulp op zoek bent, ik samen met mijn team tot uw beschikking blijf staan.

Ik dank u voor het vertrouwen in de afgelopen 40 jaar en kijk met belangstelling uit naar de toekomst. Dit was mijn eerste column in 40 jaar. De volgende verschijnt naar verwachting in augustus 2060.

Alle goeds voor u allen!

Herman Loonstein

Groot Blankenberg 49
1082 AC Amsterdam
T:  +31 (0)20 6731555   
F:  +31 (0)20 6753388
E:   info@loonsteinadvocaten.nl  
W: www.loonsteinadvocaten.nl

RSS
Follow by Email